We leven in de veertigdagentijd. De lijdenstijd, de opmaat naar Pasen, waarin we bezinnen op het lijden en sterven van Jezus. Wat mij betreft de ultieme metafoor voor hoe mensen kunnen lijden in het leven. Eraan onderdoor kunnen gaan. Aan hun goede bedoelingen, aan hun idealen, of gewoon aan de omstandigheden of wat hen overkomt. Dat wordt in de kerk ook wel eens ‘de gebrokenheid van het bestaan’ genoemd.

Er zijn mensen die zich van die gebrokenheid afkeren; zich juist willen richten op het positieve, en niet dagelijks  geconfronteerd willen worden met lijden en verdriet. Voordat je het weet ben je een verzuurde zwartkijker. Dus is het adagium: zet de tv uit, lees geen kranten meer, en richt je op de positiviteit  in je bestaan. Dat kun je best een tijdje volhouden, en dat is ook best fijn, maar mijn ervaring is, dat het lijden of het verdriet zich vanzelf wel weer ergens opdringen. Soms in je zeer naaste omgeving.

Zo ontmoette ik in het revalidatiecentrum Inge. Een vrouw van midden dertig, die onlangs een verschrikkelijk ongeluk had gehad, waarbij haar zoontje om het leven was gekomen. Zelf had ze het -zwaargewond-, overleefd. Ze lag op bed, en kon bijna niets anders dan naar buiten kijken. Op de vensterbank stond een foto van haar overleden zoontje. We spraken over het diepe verdriet wat in haar leefde, en waar ze de kracht en de moed vandaan moest halen om het leven toch weer op te pakken, samen met haar echtgenoot en haar twee andere kinderen.

Ik zag het donker van het lijden, waar geen snelle troost voor is. Een verdriet waarnaar je alleen maar kunt luisteren, en stil kunt zijn. En natuurlijk zal de pijn na verloop van tijd milder worden, en zal er heus wel weer een sprankje licht komen, maar voor nu restte er niet meer dan neer te zitten bij de puinhoop van het leven. Het uit te houden, samen, en de ander te ondersteunen in het voelen en praten erover. Word je daarmee een verzuurde zwartkijker? Ik denk het niet. Je wordt wél iemand die reliëf in het leven ziet. Een leven dat naast al het fijne en mooie, hoe dan ook pijn en verdriet met zich mee brengt. Daar gaat denk ik ook de veertigdagentijd over. Het lijden ís er, en pas als je dat hebt doorvoeld-veertig dagen lang, een woestijntijd lang, kan er ook weer licht gloren. Nieuw leven, nieuwe mogelijkheden en hoop.

Het was lang stil tussen Inge en mij. En toen zei ik -om de stilte te doorbreken en mijn meeleven te uiten- : ‘Dit verdriet is bijna te groot voor een mens om te dragen’. Tot dan toe had Inge vooral naar buiten gekeken door het raam, of naar de foto van haar overleden zoontje, maar nu keek ze me recht en indringend aan en zei: ‘Maar ik ga wél door. Ik wil er zijn voor mijn man en kinderen. Ik wil mijn leven weer oppakken, omdat ik weet dat het de moeite waard is.’ Heel voorzichtig, maar vastberaden, begon het licht van Pasen te gloren.

Anneke van der Velde

voorganger Vereniging van Vrijzinnigen